Kijk scherper naar biomassa! Reactie op het voorstel voor hoofdlijnen van het klimaatakkoord
September 2018, Federatie Bio-economie Nederland
Het Voorstel voor Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord onderschrijft het belang van de inzet van biomassa bij het realiseren van de Nederlandse klimaatdoeleinden. Dat is positief. Maar een gedegen analyse van de bijdrage die biomassa in de transitie naar een low carbon economie kan leveren ontbreekt vooralsnog. Duidelijk is dat biomassa aan iedere ’tafel’ nodig is. Inzet van plantaardig materiaal is soms de beste oplossing om fossiele grondstoffen te vervangen en dus om de CO2-uitstoot te verminderen. De Federatie Bio-economie Nederland pleit voor een scherpere en beter onderbouwde visie op het gebruik van biomassa voor het realiseren van klimaatdoelen. Scheer niet alle biomassa over één kam, en kijk verder dan alleen de zogenaamde schoorsteenemissies. Dan wordt duidelijk onder welke voorwaarden biomassa een positieve bijdrage levert aan het klimaat, maar ook wanneer biomassa juist niet ingezet moet worden. Zo kunnen bestaande meningsverschillen over de inzet van biomassa overbrugd worden. Een gezamenlijke aanpak is nodig om de transitie naar een low carbon economie vorm te geven én betaalbaar te maken. Daarbij zijn kleine stappen vooruit nuttig en nodig. Maar als we niet tegelijkertijd ook investeren in radicale innovatie zitten we nog decennialang vast aan fossiele grondstoffen. Er is wel haast bij een voortvarende aanpak: Nederlandse ondernemers zijn gemotiveerd om op allerlei manieren een bijdrage te leveren. Dat vraagt een duidelijk beleid. Een eerste reactie op het hoofdlijnen voorstel.
Inleiding: kansen en risico’s
Het ‘Voorstel voor Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord’ erkent dat inzet van biomassa nodig is om de Nederlandse klimaatdoelen te halen. Terecht benoemt het hoofdlijnenakkoord hierbij twee essentiële voorwaarden: ten eerste moet de biomassa die wordt gebruikt duurzaam zijn. Duurzaam betekent hier dat er een duidelijke CO2-winst moet zijn vergeleken met de fossiele grondstoffen. Inzet van biomassa mag daarnaast niet ten koste gaan van ecosystemen, bodems of de beschikbaarheid van voedsel. Ten tweede moet biomassa zo efficiënt mogelijk worden ingezet: de CO2 die in de biomassa is vastgelegd moet zo lang mogelijk uit de atmosfeer blijven; liefst opgeslagen in materialen en producten. Duurzaamheid en efficiëntie worden optimaal gerealiseerd als slim gebruik gemaakt wordt van verschillende biomassafracties (cascadering). Biomassa die niet nodig is als voedsel of veevoer wordt dan gebruikt voor materialen, bijvoorbeeld in de bouw of de chemie. Biomassa waar (nog) geen andere toepassingen voor zijn kunnen worden omgezet in elektriciteit, warmte of brandstof.
Over deze uitgangspunten is iedereen het eigenlijk wel eens. Maar de praktijk is weerbarstiger. Binnen de klimaatakkoordonderhandelingen is meerdere malen gesproken over biomassa als grondstof voor hernieuwbare energie en materialen. Steeds weer blijkt dat er twijfels zijn over de beschikbaarheid en de duurzaamheid van biomassa. Die twijfels zijn begrijpelijk. Er zijn voorbeelden waar de inzet van biomassa niet de gewenste CO2-winst oplevert ten opzichte van fossiel. Daarnaast werkt bestaand beleid soms productie en gebruik van niet-duurzame biomassa in de hand. Er zijn meerdere rapporten over landroof en over verminderde toegang tot voedsel in diverse landen. Er is kritiek op ontbossing in Maleisië en Indonesië ten bate van de productie van palmolie, die binnen de EU ook wordt ingezet als biobrandstof. De bestaande duurzaamheidscriteria konden deze negatieve effecten niet altijd voorkomen. Aan de andere kant wijzen voorstanders van het importeren van biomassa erop dat het gebruik van reststromen uit de bos- en landbouw de business case voor de primaire producenten verbetert waardoor meer geïnvesteerd kan worden in duurzaam bosbeheer en betere landbouw. Dat leidt ook een grotere beschikbaarheid van duurzame biomassa en het biedt kansen voor hoogwaardige toepassingen zoals het verduurzamen van de chemie, bouw en verpakkingsindustrie. In veel business cases (zoals een toename van gebruik van hout in de bouw, lignine die wordt bijgemengd in asfalt, en biopolymeren die plastics vervangen) is verwaarding van reststromen cruciaal, waarbij energie-opwekking de last resortis.
De kloof tussen voor- en tegenstanders van de inzet van biomassa is de laatste jaren eerder toe- dan afgenomen. Dat is jammer, want inzet van plantaardige grondstoffen is nodig om af te komen van fossiele grondstoffen. Inzet van biomassa draagt bij aan alle ‘tafels’:
- Industrie: verduurzaming. Biomassa kan toegepast worden om hoge temperaturen te generen. In combinatie met CCS/CCU kan dit leiden tot sterke daling van emissies. Daarnaast kan biomassa toegepast worden als grondstof. Dat leidt niet altijd tot directe vermindering van de schoorsteenemissies, maar onder voorwaarden van recycling wel tot vermindering van de emissies in de end of life De VNCI heeft dit effect onlangs gekwantificeerd. Biomassa wordt nu op kleine schaal toegepast als grondstof (bijvoorbeeld voor kunststoffen). Er zijn nu al veel succesvolle toepassingen die bijdragen aan producten met betere eigenschappen en minder belasting voor het milieu. Er is echter nog veel onderzoek en ontwikkeling nodig om diverse soorten groene grondstoffen optimaal te benutten.
- Reststromen uit de bosbouw dragen onder voorwaarde van duurzaamheid bij aan CO2-reductie en vormen buffercapaciteit in de elektriciteitssector wanneer zon en wind tekortschieten.
- Bebouwde omgeving. Verduurzaming van de bouwsector kan door benutting van biobased materialen. Daarbij telt niet alleen de opslag van CO2 in bouwmaterialen, maar ook het vermijden van CO2-uitstoot bij de productie van bijvoorbeeld beton, cement en isolatiematerialen. Verdere ontwikkeling en standaardisering zijn nodig. Biomassa kan daarnaast bijdragen aan warmte in gebouwen. In warmtenetten kan biomassa extra (seizoensgebonden) warmte leveren die niet met de basislast uit bijvoorbeeld geothermie te produceren is. Groen gas kan ingezet worden als energiedrager voor warmte op plaatsen waar bijvoorbeeld warmtenetten of warmtepompen minder haalbare opties zijn.
- Mobiliteit: biomassa blijft vooralsnog vanuit economisch perspectief aantrekkelijk voor het produceren van CO2 neutrale brandstoffen voor zowel weg- als luchttransport en scheepvaart. Biobrandstoffen zijn goed in te passen als overbruggingsbrandstof. Ook hier is de uitdaging om vanuit diverse reststromen transportbrandstoffen te produceren. Groen gas is een van de kansrijke opties.
- Landbouw: In de landbouwsector kan verwaarding van reststromen bijdragen aan een betere inkomenspositie, die ook weer de basis kan zijn voor financiering van verdere verduurzaming. In Nederland is dit effect gering (er is al veel gebruik van reststromen) – maar in andere landen groter. Hiervoor kan aangesloten worden bij de transitieagenda Biomassa en Voedsel. De uitdaging is hier een innovatieve handelspolitiek die people, planet en profit voorop stelt.
Kortom: er zijn kansen en uitdagingen maar ook risico’s. Die risico’s moeten we niet onderschatten, maar een brede blokkade op het gebruik van biomassa zou eveneens een onaanvaardbaar risico opleveren. Nederland komt het verst als we in een constructieve dialoog gezamenlijk stappen zetten. Zo kan Nederland ook een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van technologie om plantaardig materiaal optimaal te benutten. De Federatie Bio-economie Nederland wil (1) bijdragen aan deze constructieve dialoog om zo de kloof tussen voor – en tegenstanders van de inzet van biomassa zoveel mogelijk te overbruggen. Daarnaast wil de Federatie (2) bijdragen aan de concrete stappen die nodig zijn om van een dialoog een praktijk te maken. Hieronder lichten we dit verder toe.
Overbruggen van meningsverschillen
De meningsverschillen over de inzet van biomassa voor klimaatdoeleinden gaan over (1) de duurzaamheid, (2) het gebruik van biomassa en (3) de beschikbaarheid. Deze thema’s zijn niet los te zien van elkaar: het heeft bijvoorbeeld weinig zin om inspanningen te leveren voor grotere beschikbaarheid van duurzame biomassa als het daarna niet op duurzame wijze ingezet kan worden en het gebruik daarvan niet optimaal is.
Duurzaamheid
Over duurzaamheidis de laatste jaren de consensus op onderdelen toegenomen. Over de noodzaak van bescherming van ecosystemen en bodems is iedereen het eens. De uitdaging is om dit principe op een geloofwaardige manier in praktijk te brengen. Meningen verschillen als het gaat om:
- de relatie met voedselzekerheid. Inzet van voedselgewassen als grondstof voor energie ontmoet veel weerstand vanuit de zorg over voedselzekerheid van bevolkingen in producerende landen. Die zorg is terecht, maar de vraag is of het maximeren van voedselgewassen voor de bio-economie het juiste antwoord is. Voedselgewassen zijn efficiënter dan nieuwe energiegewassen door jarenlange ervaring en optimalisering. Daarbij komt dat plotselinge voedseltekorten beter opgevangen kunnen worden indien uitgegaan wordt van voedselgewassen. Gewassen die enkel geschikt zijn voor energie of materialen zijn immers niet bruikbaar in tijden van voedselschaarste. De in de EU-regelgeving rondom biobrandstoffen ingestelde cap op de inzet van voedselgewassen hoeft ons niet te weerhouden te zoeken naar maatregelen die zowel de voedselzekerheid vergroten als het aanbod van duurzame biomassa voor materialen en energietoepassingen. Hier zijn verschillende opties voor in kaart te brengen.
- de CO2-reductie. De uitstoot van CO2 bij verbranding van biomassa wordt bij toepassing van de internationale rekenregels op nul gesteld. Het argument daarvoor is dat de biomassa in de groeifase juist CO2 uit de atmosfeer heeft opgenomen. De uitstoot van CO2 bij verbranding van biomassa kan echter pas op nul worden gesteld indien de biomassa volgroeid is. Bij gewassen met een korte groeifase (bijvoorbeeld 1 jaar) is de uitstoot eerder te niet gedaan dan bij gewassen met een langere groeifase (bijvoorbeeld 30 jaar bij een boom). Een adequate berekening van CO2-reductie over de hele keten kan bijdragen aan een bredere consensus.
- De geloofwaardigheid van certificering en toezicht.
Meningsverschillen kunnen overbrugd worden door in te zetten op een gezamenlijk duurzaamheidskader dat de noodzakelijke voorwaarden bevat voor duurzame productie van biomassa. Daarbij moet het ook gaan om reële CO2-reductie. Bij voorkeur is het kader ‘duurzaamheids-plus’: duurzaamheid betekent niet alleen geen schade toebrengen maar ook positief bijdragen aan een verbetering van ecosystemen, behoud van bodems, toegang tot voedsel enz. Bij de toepassing van dit kader is regionale differentiatie van belang: niet alle criteria zijn overal even belangrijk. Scherper kijken naar verschillende gewassen en reststromen leert ook dat niet alle biomassa is gelijk en dat er aan verschillende stromen verschillende duurzaamheidsrisico’s verbonden zijn. Duurzaamheidsrapportages van bedrijven die biomassa importeren/verwerken kunnen bijdragen aan meer kennis. Daarmee wordt in de praktijk duidelijk welke positieve en negatieve effecten er zijn en zijn stappen mogelijk om negatieve effecten te voorkomen.
Gebruik van biomassa: cascadering als uitgangspunt
Bij gebruikgaat de controverse vooral om stimulering van inzet in de energiesector, omdat verbranding eenmalig is en omdat alternatieven (zon, wind) in veel gevallen beschikbaar zijn. Gebruik van biomassa als materiaal is niet of veel minder omstreden, evenals gebruik van biomassa waar alternatieven (nog) niet beschikbaar zijn, zoals bij een aantal transporttoepassingen of als buffercapaciteit in de elektriciteitssector. De overbrugging bestaat uit goede voorrangsregels voor de inzet van duurzame biomassa waarbij CO2-reductie het uitgangspunt is. Daarbij is het van belang niet alleen naar directe emissies (uit de schoorsteen) te kijken, maar ook naar de reductie over de hele keten van primaire producent tot eindverbruiker, recycling en hergebruik. Dat vereist (voor zover de markt dat niet zelf ‘regelt’) een duidelijke tijdslimiet voor sommige toepassingen, maar ook een investeringsprogramma om nieuwe en betere toepassingen mogelijk te maken. Fundamenteel onderzoek is nodig naar de eigenschappen en bestanddelen van plantaardig materiaal: wat kunnen leren van en over planten? Toegepast onderzoek is nog om raffinage technieken te verbeteren en te verfijnen en om materialen te optimaliseren.
Beschikbaarheid
Bij beschikbaarheid gaat het om de vraag of er geen concurrentie is met andere toepassingen (voedsel), of productie niet ten koste gaat van ecosystemen. Daarnaast is het de vraag of het importeren van grote hoeveelheden te rechtvaardigen is.
Uitgangspunt zou een beperkte beschikbaarheid moeten zijn. Het heeft geen zin om ons rijk te rekenen door uit te gaan van oneindig grote hoeveelheden beschikbare biomassa. Redelijkerwijs mag wel verwacht worden dat door het hanteren van een duurzaamheidspluskader de beschikbare duurzame biomassa zal toenemen. Goede monitoring is daarbij essentieel.
Bij de bepaling van de beschikbaarheid voor Nederland zou volgens sommigen Fair Share het uitgangspunt moeten zijn: Nederland mag niet meer importeren dan op grond van het aantal inwoners, dan wel op grond van behoefte te rechtvaardigen is. Een redelijk uitgangspunt lijkt dat een fair sharebenadering voor elektriciteit en warmte te rechtvaardigen is: het gaat immers om een eenmalig gebruik voor Nederland. De vraag is dan wel wat ‘fair’ is: moet een fair deel afgemeten worden aan aantal inwoners, aan energiebehoefte, of aan het voorhanden zijn van alternatieve mogelijkheden? Voor materialen heeft een fair share benadering weinig zin, omdat de materialen die in Nederland geproduceerd worden op basis van duurzame biomassa ook weer geëxporteerd worden. Dat sluit ook aan bij de principes van cascadering: wie meer hout of voedsel produceert genereert ook reststromen. Deze kunnen niet altijd als veevoer worden ingezet.
Kortom, we kunnen bruggen bouwen door:
- Een primair duurzaamheidskader voor alle biomassa (ecosystemen, bodembeheer) te formuleren
- een duurzaamheidsplus kader te ontwerpen dat bijdraagt aan de vergroting van het aanbod en van de voedselzekerheid en een oproep aan bedrijven om te rapporteren over positieve en negatieve effecten van het gebruik van biomassa.
- CO2-reductie (directe en indirecte emissies) centraal te stellen en de combinatie met CCU/S te maken
- het cascaderingsprincipe om te zetten in duidelijke voorrangsregels met waar nodig een tijdslimiet: geen eenmalige inzet als langjarig gebruik een alternatief is.
- Uit te gaan van een beperkte (maar bij goed beleid een groeiende) beschikbaarheid en voor energie en warmte te voldoen aan het fair share principe
- Goede monitoring van beschikbaarheid van biomassa
- Een investeringsprogramma dat helpt om problemen op te lossen en nieuwe kansen te creëren.
Een praktische werkwijze
De Federatie Bio-economie stelt vijf stappen voor die de werkwijze in het klimaatbereid praktisch en uitvoerbaar houden:
Stap 1: vraag de ‘tafels’hun vraag naar biomassa voor de middellange en lange termijn te kwantificeren en daarbij een onderscheid te maken naar verschillende soorten biomassa. Inventariseer ook de behoefte van de ‘tafels’ aan fundamenteel en toegepast onderzoek.
Stap 2: Stel een biomassatafelin die de vraag vanuit verschillende tafels bijeen brengt en
- Een indeling maakt op basis van de vraag tussen verschillende categorieën:
- Biomassa die onomstreden is qua duurzaamheid, positief bijdraagt en in voldoende mate voor Nederland beschikbaar is. Voorbeeld: de inzet van reststromen in de energie/brandstofsector die momenteel niet gebruikt kunnen worden in chemie of materialen sector – en die niet nodig zijn om bijvoorbeeld de bodemvruchtbaarheid te handhaven of te verbeteren.
- Biomassa die extra waarborgen nodig heeft. Voor die categorieën stelt de biomassatafel de waarborgen op. Er is veel nagedacht over de duurzaamheidsprincipes. Maar de vraag is nog steeds hoe duurzame productie te garanderen. Certificering kan deel uitmaken van een verantwoord beleid, maar het uiteindelijke doel is dat duurzaamheid verankerd wordt in nationaal beleid in de landen waar deze biomassa geproduceerd wordt. In dat geval is een bewijs van herkomst voldoende om duurzaamheid aan te tonen. Regionale differentiatie kan bijdragen aan de waarborgen. Van belang is ook dat er goed gekeken wordt naar de verschillende productstromen en handelsketens. Soms moet de nadruk liggen op de individuele bos- of landbouwer, soms is juist de tussenhandel of de verwerkende industrie een beter aanspreekpunt. In andere gevallen is het weer de leverancier aan de markt.
- Biomassa waarvan de inschatting is dat duurzaamheid op korte termijn redelijkerwijs niet geloofwaardig geborgd kan worden en dus niet ingezet moet worden. Voorbeeld kan zijn: palmolie voor biobrandstoffen.
- Zoekt naar inpassing van duurzaamheidskaders in bestaande criteria en systemen en waar mogelijk voorstellen doet ter vereenvoudiging van de werkwijze en waarborgen. De biomassatafel kan ook format opstellen voor rapportage van bedrijven over sociaal-economische of andere effecten (positief en negatief) van de inzet van biomassa, en waar nodig een kader opstellen dat negatieve effecten voorkomt. Een ‘duurzaamheids plus’ kader kan een oplossing zijn.
- Bij een grotere gezamenlijke vraag dan de beschikbaarheid voorrangsregels opstelt waarbij CO2-reductie over de hele levenscyclus en dus het cascaderingsprincipe geldt. Een (LCA) benadering die emissie meetelt tijdens de primaire productie of winning is van belang evenals een benadering die voorbij de schoorsteen kijkt: wat gebeurt er na het gebruik en is recycling of hergebruik mogelijk? De reële uitstoot is daarnaast afhankelijk van de toepassing. Wordt de biomassa ingezet als brandstof dan is de CO2-uitstoot hoger dan bij gebruik als grondstof voor materialen.
Stap 3: Vraag de overheidnu echt werk te maken van één eenduidig duurzaamheidskader dat principes vastlegt over duurzame productie en gebruik van alle biomassa. Dat kader kan ook aan de biomassatafel of door de Federatie Bio-economie worden voorbereid. Eén kader voor alle toepassingen is nodig om bedrijfseconomische redenen: de primaire producent weet vaak niet welke toepassing zijn product gaat vinden en moet daarom voldoen aan meerdere en uiteenlopende systemen. Nog belangrijker is de principiële reden voor het hanteren van één duurzaamheidskader voor alle toepassingen: geen enkele toepassing van biomassa rechtvaardigt de aantasting van ecosystemen of natuur. Ook voedselproductie kan en moet samengaan met behoud van ecosystemen. Terecht wordt dit uitgangspunt inmiddels duidelijker in het landbouwbeleid gehanteerd.
Stap 4: Dring ook in Europees verband aan op adequate monitoring van effecten van beleid, bijvoorbeeld door het monitoring van prijzen die immers signalen kunnen zijn van schaarste en dreigende tekorten. Vraag bedrijvente rapporteren over de positieve en negatieve gevolgen van inzet/gebruik van biomassa. Rapportages beperken zich bij voorkeur niet tot de biomassasector: ook de inzet van andere grondstoffen heeft een positieve dan wel negatieve impact. Hoe meer inzicht, hoe beter de basis voor de maatschappelijke discussie.
Stap 5: Vraag het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en de bestaande samenwerkingsverbandenom onderzoeksagenda’s te actualiseren om de transitie van fossiel naar biobased te begeleiden. Aandacht voor de rol van biomassa in de systeemintegratie is daarbij nodig. Vraag de overheidom bij te dragen aan de financiering van het benodigde onderzoek.
De Federatie Bio-economie pleit bij dit alles voor haast. Er zijn nu stappen nodig om onzekerheden weg te nemen, zodat bedrijven in kunnen springen op nieuwe kansen. En er zijn nu stappen nodig om duurzaamheid in de praktijk te garanderen. Zonder die garanties blijft duurzaamheid omstreden en zal er aarzeling blijven om te investeren in de transitie.
De Federatie Bio-economie Nederland is bereid bij te dragen aan het realiseren van de benodigde stappen. Ze nodigt alle betrokken stakeholders op het gebied van biomassa, zowel uit de private als publieke hoek, alsmede consumentenorganisaties om gezamenlijk te werken aan voorstellen voor een dergelijk beleid. Deze uitnodiging geldt ook, en niet in de minste plaats, voor organisaties die traditioneel zorgen uiten over duurzaamheid, risico’s van bio-energie en andere milieuvraagstukken. Samenwerking is nu meer nodig dan ooit. Alleen samen kunnen we nodige ruimte maken die nodig is om te komen tot een klimaatakkoord dat zinvol is, breed gedragen wordt maar – vooral – bijdraagt aan een betere toekomst.